Het is doodstil, heel donker en het is ijskoud! Ondanks dat ik met een muts op in een lakenzak én een donzen mummy slaapzak lig, ben ik al een paar keer wakker geworden van de kou. Ik kon me er niet toe zetten om uit mijn warme slaapzak te komen om extra kleren aan te trekken, maar nu ik voor de zoveelste keer wakker ben, zit er niets anders op. Ik wurm mijn slaapzak open en vind op de tast een extra broek en een paar dikke sokken. De extra kleren zijn even heel koud, maar terug in de slaapzak, wordt het al snel iets aangenamer. Als ik daarna weer wakker wordt, is het licht. “Koud hè?!” klinkt het uit de slaapzak naast me. Dit was zonder twijfel de koudste nacht tot nu toe. Onze slaapzakken zijn best dik, maar als het nog veel kouder wordt zijn ze niet warm genoeg. En de kans op koudere nachten is best groot, want we zijn nog lang niet op het meest zuidelijke punt van onze reis. Vanaf hier gaan we nog bijna 1.000 km verder naar het zuiden.
We blijven een poosje als Eskimo’s in onze slaapzak liggen, terwijl we stoomwolkjes naar het dak van de tent blazen. Als we de eerste auto’s horen rijden op de weg naast ons, komen we toch uit ons bed en beginnen we met het opruimen van onze spullen. Warm van de koffie en een uitgebreid ontbijt, zijn we halverwege de ochtend klaar voor vertrek.
Ik zet het contact van mijn motor aan en druk op de startknop, maar het blijft stil: de accu van mijn motor is leeg! Tijdens de reis is het al een aantal keer gebeurd dat de accu helemaal leeg was, omdat ik het licht had laten branden of we te lang elektrische apparaten hadden opgeladen als de motor niet liep. Vannacht hebben we onze ’oortjes’, de intercom aan de helm, opgeladen en dat was voor mijn toch al slechte accu in deze koude nacht kennelijk te veel. We duwen de motor over het weilandje naar de weg en daarna een stuk de heuvel op. Peter gaat op mijn motor zitten en ik duw hem van de heuvel af naar beneden tot hij voldoende vaart heeft om de motor te laten starten. De eerste keer slaat de motor niet aan, dus duwen we hem samen nog een keer de heuvel op voor een tweede poging. Het is maar een klein, licht motortje, maar zo met alle bepakking is het toch een beste klus. De tweede keer start hij gelukkig wel en kunnen we -inmiddels met rode wangen van de inspanning- alsnog op pad.
We rijden de prachtige weg door het dal van de Rio Exploradores terug naar Puerto Rio Tranquilo en vervolgen onze weg langs Lago General Carrera naar het zuiden. Het is mooi weer en in de zon is het inmiddels lekker warm. Het meer wordt gevoed met smeltwater van het Noordelijke Patagonische IJsveld, wat het water een bijna onwerkelijke kleur blauw geeft. We rijden vanaf het meer de bergen in, omhoog over een pas, en rijden aan de andere kant van de bergketen het dal van de Rio Baker in. De rivier heeft al net zo een bijzondere kleur als het meer. De rivier perst zich met bulderend geweld via verschillende stroomversnellingen door het smalle dal. Er staan witte schuimkoppen op het water, het moet een heel avontuur zijn om hier met een kayak te varen.
Aan het eind van de gorge verbreedt het dal zich en hebben we vanaf de hoger gelegen weg een prachtig uitzicht. In de diepte stroomt de lichtblauwe rivier en parallel daaraan loopt de weg als een dun streepje over de helling richting de horizon. We volgen de weg en komen aan het eind van de middag in Cochrane, één van de laatste wat grotere stadjes aan de Carretera Austral waar we zullen komen. We vinden een slaapplaats bij Hostal Central, een klein hostel dat ons was aangeraden door Matthew en Megan. Niet vanwege de lekkere bedden of het snelle internet, maar vanwege de eigenaresse: de vriendelijke Trudy.
We bellen aan, maar de deur blijft dicht. Het hostel lijkt gesloten. Net als we willen vertrekken, stopt er een taxi voor de deur. Een grijze dame met een vriendelijk gezicht stapt uit de auto en zet twee koffers voor de deur van het hostel. Trudy! Ze vertelt dat ze twee weken geleden, net nadat onze Zuid-Afrikaanse vrienden waren vertrokken, naar Santiago was afgereisd voor een ziekenhuis bezoek en dat het hostel al die tijd dicht was geweest. Het heeft zo moeten zijn dat ze uitgerekend vandaag weer thuis kwam. Ze opent de deur en heet ons van harte welkom. We installeren ons in één van de tweepersoonskamers en genieten na ons koude avontuur van vannacht extra van de warme douche.
Als we de volgende ochtend wakker worden, is het slecht weer. Het regent en het is een flink aantal graden kouder dan gisteren. Binnen in het hostel is het niet veel warmer dan buiten. Het huisje is grotendeels van hout en niet erg goed geïsoleerd. Trudy lijkt geen last te hebben van de kou en loopt op haar teenslippers in een t-shirt door het huis. Het is immers zomer! Maar die Patagonische zomer is zelfs voor ons Hollanders best fris. Met een dikke trui aan nemen we plaats aan de keukentafel, de enige plek in het huisje waar het wel warm is. En die warmte komt van het fornuis. Het is geen gasfornuis zoals wij dat thuis in de keuken hadden staan, maar een houtfornuis. In feite een grote houtkachel, met daarop een ijzeren plaat waar ruimte is voor pannen. Het doet wat antiek en ouderwets aan, maar is hier nog gewoon ’nieuwerwets’. In bijna ieder huis staat nog een dergelijk op hout gestookt fornuis. En hoewel steeds meer mensen overstappen naar een modern gasfornuis of hun oude fornuis laten ombouwen naar gas, zijn dit soort fornuizen nog gewoon nieuw te koop. Zeker in de Patagonische winter is de warmte die van het fornuis komt heel belangrijk. Het is even wennen en gaat een beetje langzamer dan koken op gas, maar het werkt prima!
We besluiten een extra dag bij Trudy te blijven in de hoop dat het slechte weer overwaait. We gebruiken onze ’vrije dag’ om de was te doen, wat aan het blog te werken en wederom wat onderhoud te plegen aan de motoren. Trudy blijkt inderdaad een bijzonder vriendelijke dame. Ondanks dat we elkaars taal niet spreken, lukt het toch om een gesprek te voeren. Ze vertelt ons over haar gezin, haar kleinkinderen, het hostel en de barre winters in Patagonië. Het is alsof we bij ’oma’ logeren, niet in de laatste plaats door de heerlijk ruikende groentesoep die op het fornuis staat.
Als het die middag is gestopt met regenen, lopen we een rondje door het dorp om wat boodschappen te doen. Al kan je eigenlijk niet echt van een ’rondje’ spreken, want het is meer een ’vierkantje’. Het dorp lijkt op de tekentafel te zijn ontworpen, want alle straten zijn kaarsrecht, staan haaks op elkaar en liggen even ver bij elkaar vandaan. Het is een soort raster, met tussen de straten evengrote vierkante percelen met één of meerdere huizen. Nagenoeg alle dorpen en steden waar we tot nu toe zijn geweest, van Buenos Aires in Argentinië tot Puerto Tranquilo in Chili, zijn op dezelfde manier ingericht. Het doet een beetje onnatuurlijk aan, maar is wel makkelijk om de weg te vinden. Als iemand ons de weg wijst, luidt dat: “Vijf blokken rechtdoor en dan twee blokken naar links”. Geen rare Y-splitsingen of “met de bocht mee naar rechts”, maar gewoon blokken tellen en dan kom je er wel.
En al die dorpen en steden hebben nog één ding gemeen: ze hebben allemaal minstens één ’plaza’. Een vierkant plein in het centrum van het dorp waar een parkje is aangelegd en in het midden een standbeeld staat van de lokale held. Vaak staan er wat bankjes en is het voor de dorpsbewoners een plek om elkaar te treffen. In Cochrane heeft het “Plaza de Armas” zelfs gratis wifi. Verspreid over de dorpjes zijn overal winkeltjes. Vaak ’mini-supermarktjes’ die worden gerund vanuit een huis waar van alles en nog wat wordt verkocht. We kunnen er terecht voor brood en verse groenten, maar ook voor wc-papier of wasknijpers. Het grootste verschil met de supermarkten in de stad is dat de kleine buurtsupers minder keuze bieden. Er is bijvoorbeeld maar één soort jam of maar één soort spaghetti.
Aan het centrale plein in Cochrane blijven we staan voor de etalage van een wat grotere winkel. Met verbazing kijken we naar de combinatie van spullen die ze in de etalage te koop aanbieden: gereedschap, visgerei, hondenvoer, bollen wol, gitaren, balletschoenen, houtkachels en nagellak! Eenmaal in de winkel, kijken we onze ogen uit. Het is maar een kleine zaak, maar hij staat stampvol met werkelijk alles dat je in de Patagonische wildernis maar nodig kan hebben. In de ene hoek ligt gereedschap, een eindje verder buitenboordmotoren en daarnaast geweren. In het midden is de kleine supermarkt, met een vers afdeling voor groente en fruit. Links is kleding te koop, maar ook stof en wol, allerlei schoolspullen, muziekinstrumenten en medailles die kunnen worden uitgereikt bij een sportwedstrijd. Achter in de winkel staan bed frames en daarnaast fornuizen zoals bij Trudy in het hostel. We zijn zo onder de indruk van alle spullen, dat we eerst een poosje gewoon langs de rekken dwalen voordat we beginnen ons winkelmandje te vullen.
Na een rustige avond in de keuken van het hostel, pakken we de volgende ochtend onze tassen weer in. De lucht is opgeklaard en het is gestopt met regenen. We zeggen Trudy gedag en stappen op de motor voor het laatste stuk van de Carretera Austral, naar Villa O’Higgins.
Zodra we het dorp uitrijden, zijn we meteen weer terug in de wildernis. Zo ver we kunnen kijken zien we ’bos’. Hoge groene bomen op de hellingen en in het dal de kolkende rivier. In de verte zien we hoge bergkammen met een flinke laag sneeuw op de top, die gedurende de dag steeds dichterbij komen. De gravelweg is in goede staat en met de flauwe bochten heerlijk om te rijden. Er is nauwelijks ander verkeer op de weg en we zien ook bijna geen huizen. Vanaf Cochrane passeren we hier en daar de toegangsweg naar een boerderij, maar verspreid over 100km tellen we er maar een handvol. Steeds zijn het kleine boeren bedrijfjes, zoals we die eerder langs de route ook zagen. Bij de meeste huizen staan ook paarden in het weiland, soms nog opgezadeld en klaar om weer aan het werk te gaan. Een paard zal in dit landschap voor sommige klusjes veel handiger zijn dan een auto of een trekker.
Aan het begin van de middag komen we aan in Puerto Yungay, een gehucht met slechts een paar huizen. Ze zijn gebouwd op een heuvel met uitzicht over het water. Hoewel we ver landinwaarts zijn en het lijkt alsof we uitkijken over een groot meer, zijn we opnieuw aan zee. Aan de waterkant is dat wel te zien aan de donkere rand die het grote verschil tussen eb en vloed aangeeft. Lange tijd was Puerto Yungay het eindpunt van de Carretera Austral en was toegang tot het diepe zuiden van Chili alleen mogelijk met toestemming en hulp van het Chileense leger. In de haven staat op een bord zelfs nog vermeld dat de Carretera Austral hier na 1.150km stopt. Maar dat is verleden tijd, want in het jaar 2000 is de route verlengd en is een weg aangelegd tot in Villa O’Higgins. Om bij die nieuwe weg te komen moeten we vanaf Puerto Yungay de fjord oversteken met een veerboot, die nog altijd wordt gerund door het Chileense leger.
Tegen onze verwachting ligt er in het haventje al een veerboot klaar voor vertrek als we daar aankomen. We rijden richting de oprit van de boot, maar net als we naar beneden willen rijden, begint een man op de boot druk te gebaren dat we moeten stoppen. Op dat moment begint de veerboot achteruit te varen. De man wijst naar een tankwagen met benzine die op de veerboot staat en roept: “No personas”. We mogen niet mee. Dan wijst hij naar zijn horloge en roept hij dat de volgende boot over vier uur vertrekt. Poe hé, dat duurt nog wel even. We maken het onszelf maar gemakkelijk. Peter haalt onze e-readers tevoorschijn en ik zet op de stoep naast de motoren een bakkie koffie om een beetje warm te blijven.
Terwijl we in een kleine wachtruimte onze koffie drinken en een boek lezen, komen er vanaf de heuvel vier fietsers naar beneden rijden. Een echtpaar uit Nieuw-Zeeland en een stel uit Duitsland, allemaal met volgepakte fietsen. We waren ze eerder die dag al voorbij gereden op weg naar de boot. Ze zijn niet de eerste fietsers die we tegenkomen, want de Carretera Austral is een bijzonder populaire fietsroute. Iedere dag passeren we wel een paar fietsers, sommigen in hun eentje, anderen als stel en zelfs gezinnen met kinderen! En de fietsers zijn bovendien van alle leeftijden, het koppel uit Nieuw-Zeeland is net met pensioen en een fietsende Duitser die we in Puerto Varas ontmoeten was al bijna 70. Wij vinden het al een avontuur om hier rond te rijden en dat moet voor de fietsers zeker zo zijn. Op de motoren is een afstand van 100km naar het volgende dorp hooguit een paar uur rijden, maar voor de fietsers kan dat op de gravelweg door de heuvels wel drie dagen zijn. Ze kunnen dus niet iedere dag op een camping overnachten en moeten genoeg eten en water meenemen voor een paar dagen tot een week. Daar komt bij dat de weg leidt door een heuvelachtig gebied waar ze soms flink moeten klimmen en de weersomstandigheden snel kunnen wisselen. Ook fietsend een groot avontuur dus.
Niet lang na de fietsers, wordt er ook een motor naast onze motoren neergezet. We maken kennis met Stuart en Nicola uit Engeland. Ze kochten in de V.S. een motor en vertrokken voor een reis van ruim een half jaar door de ’Amerika’s’. Het is heel leuk om te horen over hun reis, zeker omdat zij uit het noorden komen en kunnen vertellen over de landen waar wij nog naartoe gaan. Aan de meeste reizigers die we tegenkomen vragen we wat het leukste of mooiste land is dat ze bezochten. In Afrika was het antwoord vaak Namibië (vanwege de bijzondere natuur) of Malawi (vanwege de vriendelijke mensen). Hier in Zuid-Amerika lijkt Colombia het meest favoriete reisland. We zijn benieuwd!
Halverwege de middag legt de veerboot weer aan en mogen wij het dek oprijden. We blijven met Nicola en Stuart bij de motoren staan en kletsen wat over onze wederzijdse avonturen. Het is een overtocht van een uur, maar het is zo gezellig dat we aan de overkant zijn voordat we er erg in hebben. Vanaf de boot gaan we allebei weer onze eigen weg. Wij willen vanavond kamperen in het bos bij Villa O’Higgins, maar onze nieuwe vrienden hebben geen kampeerspullen en zullen naar het centrum van het dorp rijden om daar naar een hostel te gaan. We wisselen emailadressen uit en spreken af om te proberen elkaar verder in het zuiden weer te treffen.
Het landschap is waanzinnig mooi, met ruige bergen, blauw-witte gletsjers, diepe gorges en prachtige meren. Echte wildernis! We moeten allebei denken aan de film ’Into the Wild’. Net als in Alaska, waar die film zich afspeelt, zou je hier in Patagonië zonder problemen een paar maanden van de aardbodem kunnen verdwijnen. Het is nog 90km naar het eindpunt van de Carretera Austral. Hoewel de ’nieuwe’ weg aan de andere kant van de fjord in goede staat is, is onze gemiddelde snelheid op dit soort gravelwegen, zeker met fotostops onderweg, niet hoger dan 40km per uur. Het duurt dus nog wel twee uur voordat we bij Villa O’Higgins aankomen. Hoewel we pas aan het eind van de dag aan onze tocht beginnen, hoeven we niet bang te zijn dat we in het donker zullen rijden, want het blijft hier in het zuiden heel lang licht. Volgens de GPS gaat de zon vanavond pas onder om kwart voor tien.
Tegen half negen vinden we net voor het dorp een kampeerplekje aan de oever van een brede rivier. We wachten tot alle auto’s die met ons op de boot stonden voorbij zijn en zetten dan de tent op. Terwijl ik een snelle maaltijd kook, test Peter nog een keer het viswater. Zodra de zon is verdwenen achter de hoge toppen, is het direct een aantal graden kouder in het dal. Vooral de wind die uit de richting van het Zuidelijke Patagonische IJsveld waait is bitter koud. Hoe verder de zon zakt, hoe mooier de kleur van de lucht wordt. Eerst nog roze en paars, maar daarna fel geel en oranje, met babyblauw. We hebben al wat bijzondere zonsondergangen gezien, maar deze is wel uitzonderlijk mooi! We blijven buiten staan tot de zon helemaal onder is en stappen daarna met ons bord eten de tent in, weg van de kou en de wolk met muggen die rond ons hoofd zoemde.
Met de koude nacht van twee dagen gelegen nog vers in het geheugen, trekken we dit keer allebei direct wat meer kleren aan in onze slaapzak. En dat blijkt precies goed te zijn, want we vallen allebei snel in slaap, zonder daarna nog wakker te worden van de kou. Het is de volgende ochtend alweer vroeg licht. Met een t-shirt over ons gezicht proberen we het licht nog even buiten te houden, maar uiteindelijk staan we toch maar op tijd op. Even opfrissen met een plons water in het gezicht en daarna lekker ontbijten. Het belooft een mooie zonnige dag te worden, al is het in de schaduw waar ons tentje staat nu nog best fris. Na het ontbijt, als alles weer is ingepakt, rijden we om half negen de weg weer op.
We rijden het centrum binnen van Villa O’Higgins, een klein dorp met niet meer dan 600 inwoners. Het eindpunt van de Carretera Austral ligt een paar kilometer buiten het dorp in Bahia Bahamondes, een klein haventje aan Lago O’Higgins. We rijden langs de rand van het meer over een weg die nauwelijks breed genoeg is voor één auto. Op zich geen probleem, want veel ander verkeer komen we niet tegen. Een paar kilometer buiten het dorp bereiken we na 1.247 km het eindpunt van de Carretera Austral! Letterlijk, want de weg eindigt in de haven bij de oprit voor de veerboot. Voor de fietsers die we eerder tegenkwamen is dit nog niet het eindpunt van hun avontuur in Chili. Zij kunnen vanaf Bahia Bahamondes met de veerboot naar de andere kant van het meer en een pas oversteken naar Argentinië. Een barre tocht over een wandelpad, waarbij ze hun fiets een groot deel moeten duwen omdat fietsen tegen de steile helling niet mogelijk is.
Wij kunnen die route met de motoren helaas niet nemen en moeten hier omdraaien en terugrijden naar Cochrane. Net ten zuiden van Cochrane kunnen wij dan alsnog naar Argentinië oversteken, op de meest zuidelijke grensovergang die wij met de motoren kunnen nemen naar Argentinië.
We parkeren onze motoren in de haven naast het bord over de Carretera Austral voor een statieportret en beginnen dan aan de weg terug. Als we nu vertrekken hebben we genoeg tijd om rustig terug te rijden naar de ’militaire veerboot’ die om elf uur vertrekt. Het is nog vroeg en het licht is bijzonder mooi. Het meer waar we langs rijden is zo glad als een spiegel waarin de witte bergtoppen perfect worden weerspiegeld. De weg gaat op enig moment bijna ’door’ het moeras. Als bioloog kan je je hier echt uitleven want op één vierkante meten moeten talloze verschillende plantjes te vinden zijn. Op de weg terug naar de boot komen we de vier fietsers weer tegen met wie we gisteren op de veerboot stonden. Vanaf de boot hebben ze gisteren nog 25 km gefietst voordat ze een kampeerplekje zochten. Het is nog ruim 60 km naar Villa O’Higgins, een afstand waar ze twee dagen over zullen doen. Wat een verschil met onze ’dagtocht’.
Het is fris op de boot, dus we zoeken binnen een stoel en varen langzaam terug naar Puerto Yungay. Aan de andere kant van het meer laten we de auto’s weer als eerste vertrekken, om daarna in alle rust zelf verder te rijden. We rijden via dezelfde route weer naar het noorden en hoewel we hier al eerder zijn geweest, is het opnieuw erg mooi. We rijden niet direct terug naar Cochrane, maar slaan een zijweg in om naar Caleta Tortel te gaan. Het is een klein dorp aan de kust dat lange tijd alleen maar bereikbaar was via de zee en de lucht, omdat er geen weg naar het dorp liep. Pas in 2003 werd vanaf de Carretera Austral een zijweg aangelegd, waardoor het dorp nu ook met de auto (of de motor) bereikbaar is. Toch kunnen de bewoners nog steeds hun auto niet voor hun huis parkeren, want in het dorp zijn geen straten! De huizen zijn tegen de steile berghellingen van een fjord aangebouwd en met elkaar verbonden door houten loopplanken en trappen. Zelfs met een fiets kun je geen rondje rijden door het dorp. We parkeren de motoren aan de rand van het dorp en lopen daarna via de trappen naar beneden en via de loopplanken een rondje door het centrum. Heel bijzonder!
Vanaf Caleta Tortel rijden we aan het begin van de middag weer verder in de richting van Cochrane. Net voor Cochrane passeren we een zijweg naar een camping. We hadden goede verhalen gelezen over die plek en besluiten een kijkje te nemen. Als het niets is, kunnen we altijd nog doorrijden naar Trudy. We slaan de weg in en volgen het smalle pad door een mooi bos, langs de oever van de Rio de los Nadis. Het is nog een hele toer om op de camping te komen. De openbare weg loopt over het erf van een aantal boerderijen, dus net als in Namibië moeten we een aantal keer van de motor af om hekken open en dicht te doen. We zigzaggen tussen de koeien door, rijden over een super mooie hangbrug en over een smal pad verder het dal in. Omdraaien en naar Trudy is nu niet zo eenvoudig meer.
Na 10 km met hindernissen stuiten we op ons laatste obstakel: een omheining met daarbinnen een grote groep schapen. De beesten zijn duidelijk bij elkaar gedreven door de boer met de bedoeling ze daar vast te houden. Het openen van het hek lijkt nu niet zo’n goed idee. Een eindje verder zien we wat mensen lopen, maar ze lijken ons niet op te merken. Ik klim over de omheining, loop door de groep met schapen en klim aan de andere kant het hek weer over. Net achter de schuur tref ik de boer en zijn familie die na een dag hard werken met een koud drankje in de zon zitten. De camping is open en we zijn van harte welkom!
De boerin gaat ons voor naar het kampeerterrein, dat een eindje bij het woonhuis vandaan ligt. Het is een mooie plek in het dal van de Rio de los Nadis, met rondom een fantastisch uitzicht op de besneeuwde bergkammen en gletsjers. Er is geen elektriciteit, ook niet in het woonhuis, maar wel een warme douche, een keuken met houtfornuis en een vuurplaats. Net als in Hornopiren, raadt de eigenaresse ons aan om die avond een vuurtje te stoken om warm te blijven, want hoewel het nu in de zon lekker warm is, zal het straks snel afkoelen. Ze laat ons zien waar het hout ligt en wijst Peter op de bijl. Niet lang daarna staat Peter vol overgave hout te hakken. En hoewel het inderdaad behoorlijk fris is die avond, hebben we het niet koud!
Het is de volgende ochtend geen moeilijke beslissing: we blijven nog een dag! Terwijl Peter die dag met zijn klosjes-hengel aan het water staat, verruil ik mijn motor vandaag voor een paard! Samen met de boerin en haar dochter maak ik een rit van meer dan twee uur over hun land. We rijden door het bos, steken stroompjes over, sturen langs de koeien en schapen en eten vanaf het zadel ’Calafate-bessen’. Een geweldige tocht!
De volgende dag is het nog een klein stukje terug naar Cochrane, waar we al aan het eind van de ochtend weer zijn. We doen boodschappen en beginnen na een snelle lunch aan een nieuw avontuur: de oversteek naar Argentinië via natuurpark Valle Chacobuco en de Paso Roballos. Meer daarover in het volgende bericht!
Afgelegde afstand tot Valle Chacabuco: 38.686 km (24,038 miles), waarvan 1.841 km over en bij de Carretera Austral!
Vorige bericht “Carretera Austral (Deel I)” – Volgende bericht “Het einde van de wereld“
Hallo Leonie en Peter,
Verhalen blijven mooi. Lijkt net een aardrijkskundeles.
Je kunt alle reisverslagen in boekvorm uit gaan brengen. Goede reis verder en geniet. We blijven jullie volgen.
Ps: afgelopen week bijgepraat met je vader. Waren dus al van het een en ander op de hoogte.
Hoi Leonie en Peter, wat is het daar mooi!!
Liefs van ons xx
De eerste foto doet me sterk denken aan onze reis in Canada. De hartelijke groeten uit Groningen.